Soms ontstaat er in een bepaalde streek een aparte vorm voor een gebouw. Hoe dat ontstaat is moeilijk te achterhalen, vooral als het gaat om eeuwenoude gebouwen. Apart is het wel om te ervaren, dat die ene vorm zo kenmerkend is geworden voor die bepaalde streek. Het lijkt een indicatie voor beperkte onderlinge uitwisseling tussen regio’s. Stijlkenmerken raakten niet verspreid over een groter gebied, waardoor sterke regionale verschillen bleven bestaan, binnen een en dezelfde stijl.

Zo is er in de middeleeuwen in Friesland een typische vorm ontstaan voor kerktorens. Veel van deze torens, die in de Romaanse periode zijn gebouwd, zijn voorzien van een zadeldak. Je ziet het in heel Friesland, en soms net erbuiten in Groningen. Het zijn robuuste torens, met vaak een vierkante plattegrond, en aan de voorgevel een gemetselde topgevel, die het dak afsluit. Boven het dak van het bijbehorende kerkje, vaak een eenvoudig zaalkerkje, zijn in de torenromp een aantal galmgaten uitgespaard, met karakteristieke rondbogen.

Grouw

Schraard

Onlangs had ik het plezier om 2 van deze torens en kerkjes met eigen ogen te aanschouwen. De torens van Grouw en de toren van het piepkleine dorpje Schraard, vlakbij het begin van de Afsluitdijk. Beide stoer en robuust boven het Friese land uit torenend.

In die Romaanse tijd, toen Friesland nog nauwelijks als land bestond, maar veeleer was opgebouwd uit terpen onderling verbonden door eenvoudige dijken, was er nog slechts beperkte kennis van bouwtechniek. Deze moest hier vrijwel geheel geïmporteerd worden uit meer ontwikkelde streken. Een eerste techniek die werd geïmporteerd betrof het bakken van steen, uit klei. Nauwelijks bekend met de natuurwetten die aan het bakken van klei tot steen ten grondslag liggen, kon men enkel in grote groffe bakken, de klei samenstampen en deze kleibrokken in een oven proberen te bakken.

kloostermoppen

Mislukte dit, dan had je een oven met letterlijke misbaksels. Lukte het, dan kwam er een partij bouwstenen uit de oven: grote, groffe en niet al te hard gebakken stenen. Een formaat van 28 cm lengte per steen en een dikte van 8 tot 10 cm was daarbij gebruikelijk. Deze dikke bakstenen, dikke moppen, zijn later bekend geworden onder de naam kloostermoppen. Vooral vanwege het feit dat het vooral in de net opgerichte kloosters was, dat deze stenen werden geproduceerd. In eerste instantie om hun eigen kloostergebouwen mee te verstenen, later ook voor de bouw van kerkjes op de terpen.

kloostermoppen omringd door (veel te) kleine steentjes

boerenvlechtingen aan de topgevel? Romaans? Niet dus!

In Schraard werd ik meteen op het verkeerde been gezet. Want hoewel alles aan het silhouet en de vormgeving van de toren de Romaanse stijl uitstraalde, klopte dit beeld niet met de toegepaste steensoort, vooral aan de voorgevel. Deze voorgevel was geheel opgebouwd uit fraaie kleine steentjes, die je meer met 17e eeuwse bouwkunst associeert.

Hoe kan dat nou? Bovendien werd de topgevel niet beëindigd met een rollaag, een laag liggende stenen, maar met boerenvlechtingen, eveneens een behoorlijk geavanceerde metseltechniek, die zeker in de Romaanse tijd niet beheerst werd.

Opvallende breuklijn tussen kloostermoppen en 17e eeuwse baksteentjes.

Verder kijkend, viel het me op dat in de zijgevels vanaf het zaalkerkje wel degelijk kloostermoppen waren toegepast. De overgang van kloostermoppen naar de kleinere steentjes, verliep langs niet logisch te volgen verspringingen, het leek wel een breuklijn.

En dat is precies wat het volgens mij ook was. Is de toren ooit ingestort en later weer opgebouwd? Is dat misschien zelfs gebeurd in het rampjaar 1672, toen Nederland van 3 kanten werd aangevallen en ook Friesland onder vuur kwam te liggen? Het jaartal 1678 op de klok aan de achterzijde van de toren lijkt hier bijna op te wijzen.

Anders was het aan de toren van Grouw. Deze is wel degelijk over de gehele hoogte opgebouwd uit kloostermoppen. Aan alle 4 gevels, op een later vernieuwde deurpartij na. Hier is dus wel degelijk sprake van een authentieke Romaanse toren.

sober doch effectieve ornamenten

Aan de top zijn eenvoudige versieringen aangebracht, in de vorm van terugspringende muurvlakken, waardoor nissen ontstaan. Romaans simpel maar effectief. Aan de achterzijde van de toren, de zijde van het zaalkerkje, is er boven deze nissen een extra rollaag in het metselwerk zichtbaar, ooit de hoogte van het dak, een ouder dak dan het huidige?

Zo blijkt een gebouw, hoe eenduidig of het soms ook lijkt te zijn, bij nadere beschouwing soms helemaal niet zo duidelijk. Ik vind het altijd heerlijk om aan de hand van dat soort bouwsporen de geschiedenis van een gebouw te ontrafelen, zelfs of misschien juist wel omdat er geen bordjes met uitleg zijn opgehangen. Zo lees ik een gebouw en vorm een beeld van de geschiedenis, louter door wat muren en daken mij vertellen.

Dat laat ik je ook graag ontdekken, zo leer ik je ook graag met mij mee kijken in een dagexcursie of grotere reis. Interesse? Meld je hier: info@robertguinee.nl