Architectuur is niet alleen fraai om te zien, meestal dan, het wordt ook vaak ingezet met een bepaald doel. Soms is dat fraai, soms minder. Soms ook zit er een politiek doel achter
Dat was bijvoorbeeld het geval bij een stationsgebouw, waar ik enige tijd geleden was, in Metz in Noord-Oost-Frankrijk. Dat wil zeggen, tegenwoordig in Frankrijk. Want iets meer dan 100 jaar geleden was het een Duitse stad, aan het Keizerrijk van Wilhelm II toegevoegd na de glorieuze overwinning van het Rijk op Frankrijk in de Frans-Duitse oorlog van 1870-’71.
Op last van de keizer moest de stad verduitst worden, wat hij dacht te kunnen bereiken door typisch Duitse architectuur te laten verrijzen. Er werd een volledig nieuwe wijk gebouwd, geheel volgens Duitse stijloverwegingen. En het sluitstuk van deze wijk was een gloednieuw treinstation. Gloednieuw maar stokoud in de architectuuruitstraling.
Er verrees een robuust Neo-Romaans gebouw, barstensvol verwijzingen naar de Duitse architectuur of het Duitse leven. Als je niet beter zou weten, zou je denken dat het gebouw niet uit 1908 stamt maar ergens uit de 12e eeuw en ooit als burcht voor deze of gene adellijke persoon heeft gefungeerd. Het vertoont bijvoorbeeld opvallende gelijkenissen met de Kaiserpfalz uit Goslar, gebouwd in het midden van de elfde eeuw, maar grootschalig gerestaureerd in de 19e eeuw op last van, jawel ook Kaiser Wilhelm.
Het station was in 1908 het 3e grootste van het Duitse keizerrijk en vormde een uiterst belangrijk eindpunt van de Duitse spoorwegen. De keizer had bepaald dat de troepen binnen 24 uur van de oostgrens van het rijk naar de westgrens verplaatst moesten kunnen worden, in geval er een oorlog uitbrak. Metz vormde de eindhalte van de lijn westwaarts. Verderop lag de grens met Frankrijk, richting Verdun, waar nauwelijks 10 jaar later zo ongelooflijk hevig om is gevochten.
Het gebouw heeft een sterke Middeleeuwse uitstraling, met zware gedrukte kolommen uit graniet met figuratieve kapitelen in kalksteen, zware eiken deuren met gesmeed beslag en traliewerk.
De lange perrongevel heeft een karakteristieke rondbooggalerij.
Er zijn gebrandschilderde ramen en zelfs Keltisch vlechtwerk.
De hoofdentree lijkt met de reusachtige rondboog op het entreeportaal van een Romaanse kathedraal. Dit wordt nog versterkt door de rijke versiering van de rondboog, waarin op ingenieuze wijze bloemranken zijn vervlochten met figuren, die diverse ambachten uitbeelden.
Decoratief beeldhouwwerk aan de gevels heeft een Duits karakter, met veelvuldige verwijzingen naar mythes, legendes en verhalen. Wat te denken bijvoorbeeld van de grote ridder met zwaard op de hoek van de klokkentoren? Roeland, de trouwe vazal van Karel de Grote, bekend vanwege het Roelandslied.
Elders op de gevel wordt je aangestaard door Teutoonse ridders. Veelvuldig zijn leeuwen te zien, als verbeelding van moed, of adelaars, die al bijna doen denken aan die welke amper 30 jaar later op grote schaal zouden worden ingezet door de NSDAP om het 1000-jarige Rijk gestalte te geven. En tenslotte ontbreken mythische draken evenmin op de gevels.
Ondanks deze zeer Middeleeuwse uitmonstering, ontdek je bij nauwkeurige bestudering vele anachronismes. Zaken die in de Middeleeuwen volstrekt onmogelijk waren, maar in de 19e eeuw modern waren, of inmiddels ingeburgerd.
Zo bevindt er zich onder de ambachten een fotograaf, een beroep dat amper 50 jaar bestond in 1908. Of wat te denken van de veel te grote ruiten in de deuren, zo groot kon men glas in de middeleeuwen nog helemaal niet maken, net zo min als de oranje en gele kleuren, van de gebrandschilderde vensters. Of de glazen onderdelen in het gebogen plafond van de grote gang die in het gebouw parallel met de perrons loopt. Stuk voor stuk onmogelijk in de middeleeuwen.
Een gruwelijk anachronisme is dan nog de huidige perronoverkapping: werkelijk afschuwelijk gebouwd in het meest troosteloze beton, waarop dan voor de “vrolijkheid” nog wat kleurtjes zijn aangebracht. Een afschrikwekkend voorbeeld van het jaren zeventig vooruitgangsdenken… Terwijl er ooit fraaie 19e-eeuwse spoorkappen aanwezig zijn geweest, 3 achter elkaar zelfs. Tja, de auto moest ook een stalling krijgen.
En is het doel van al deze bouwactiviteit dan uiteindelijk bereikt? Is Metz ooit een Duitse stad geworden? Nee, beslist niet. En nadat het station in 1908 in gebruik was genomen, en vanaf augustus 1914 heeft gefungeerd om honderdduizenden manschappen aan te voeren richting het Westelijke front, is het bij de wapenstilstand van 1918 in Franse handen gekomen, net als de rest van Lotharingen en de Elzas.
Maar verder dan de Speisesaal omdopen tot Salle à manger zijn de Fransen niet gegaan. De Teutonen staren je nog steeds van de gevel aan, en ook die typische Duitser met 3 pullen bier in de hand en (vermoedelijk) een schaal met Sauerkraut op zijn arm, is gewoon in het zicht gebleven.
Dit blog is een uitvloeisel van de lezing in de bibliotheek van Bergen op Zoom, met als thema: 19e eeuwse bouwkunst, Romantische neo-stijlen en moderne nieuwe ontwikkelingen.